Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank de zaak ten onrechte heeft teruggewezen naar de inspecteur, nu na de publicatie van de collectieve uitspraak op bezwaar niet expliciet is verzocht om een individuele uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is het niet eens met de door haar verschuldigde box 3-heffing en is van mening dat de heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM en bij de belastingheffing over vermogen moet worden uitgegaan van het daadwerkelijk behaalde rendement. Verder stelt zij dat haar bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 ten onrechte niet is aangewezen als massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X' bezwaar is gericht tegen de box 3-heffing over 2016 en voldoet aan de vereisten voor de aanwijzing als massaal bezwaar. Het bezwaar is dan ten onrechte niet als zodanig aangewezen. De rechtbank draagt de inspecteur op om het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV te behandelen overeenkomstig de aanwijzing van de Staatssecretaris van Financiën.
Hof Den Haag (V-N 2022/42.1.4) oordeelt dat de rechtbank de zaak ten onrechte heeft teruggewezen naar de inspecteur. X heeft namelijk niet, nadat op 19 juli 2019 een collectieve uitspraak op bezwaar is gedaan op de bezwaren tegen de vermogensrendementsheffing tot en met 2016, expliciet verzocht om een individuele uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het Dossier box 3.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25a
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 21 september
Informatiesoort: VN Vandaag
Dossiers: Box 3