Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X recht heeft op een immetariële schadevergoeding en gaat daarbij uit van samenhang, niet alleen voor de verschillende belastingjaren, maar ook met de zaken van de partner van X, die gelijktijdig zijn behandeld.
Aan X zijn navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2009, 2011 en 2012 opgelegd. Ter zitting is vast komen te staan dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd. In geschil is of X recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn (ISV). Gelijktijdig met de zaken van X zijn ook de zaken van de partner van X behandeld. X wenst, ondanks de gevoegde behandeling, een immateriële schadevergoeding voor haar en haar partner afzonderlijk en verzoekt om een integrale proceskostenvergoeding.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 24 maanden is overschreden. X heeft daarom recht op een ISV. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding en kent een proceskostenvergoeding toe op forfaitaire basis. X en haar partner zijn bij het verzoek om een proceskostenvergoeding uitgegaan van samenhang. De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Daarbij wijst de rechtbank nog op het feit dat voor alle in geschil zijnde jaren sprake is van één bezwaar/ beroepschrift voor X en haar partner. Het beroep is gegrond.
Lees ook het thema: Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter (onderdeel: Proceskostenvergoeding en vergoeding immateriële schade).
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 24 mei