Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat Rechtbank Oost-Brabant bij de toekenning van de proceskostenvergoeding, in strijd met de richtlijnen van het hof, ten onrechte heeft laten meewegen in hoeverre de grieven gegrond zijn,.

X is eigenaar van een woning. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde na bezwaar vast op € 338.000. X komt in beroep. Rechtbank Oost-Brabant vermindert de waarde en kent een proceskostenvergoeding toe. X komt in hoger beroep.

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft een onjuiste proceskostenvergoeding vastgesteld. De rechtbank bepaalt de wegingsfactor aan de hand van het geschilpunt waarvoor het beroep gegrond is verklaard. Ook kent de rechtbank geen punt voor de zitting toe, omdat de heffingsambtenaar in het verweerschrift al had aangegeven dat de kostenvergoeding in bezwaar onjuist was geweest. Het hof verwijst naar de richtlijnen in de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch, 15 november 2018, kenmerk 17/00149 en 17/00151. Daarin staat dat de beoordeling van het gewicht van de zaak niet afhankelijk is van de mate waarin grieven gegrond worden bevonden. De inhoud van de grieven kan wel relevant zijn, indien een geschil in essentie om een kwestie van ondergeschikt belang gaat maar de zaak inhoudelijk wordt aangevuld of opgeklopt met ongegronde grieven, die zijn aangevoerd met de kennelijke bedoeling om de zaak onnodig bewerkelijk of gecompliceerd te doen lijken (Hof ’s-Hertogenbosch, 18 maart 2016, nr. 14/01037). Daarvan is hier geen sprake, aangezien partijen over de WOZ-waarde van mening verschilden. Het hoger beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Besluit proceskosten bestuursrecht Bijlage C

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 9 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen