Hof Amsterdam oordeelt dat Rechtbank Noord-Holland ten onrechte geen immateriële schadevergoeding heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
X is eigenaar van een woning in de gemeente Bergen. Hij komt in bezwaar en beroep tegen de WOZ-waarde van de woning en tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing 2014 en 2015. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn af.
Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2019/1724) oordeelt dat X recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In eerste aanleg is de termijn met 7 maanden overschreden, te wijten aan de lange behandeling van het bezwaar. Anders dan de rechtbank meent, is geen sprake van een zodanig gering belang (< € 15) dat dient te worden afgezien van toekenning van een vergoeding van immateriële schade (vgl. HR 24 februari 2017, 16/02302). X had een vergoeding moeten krijgen voor een overschrijding van – afgerond – tweemaal een half jaar (€ 1.000). Op grond van BNB 2016/140 moet de som van de overschrijdingen in eerste en tweede aanleg naar boven worden afgerond. De overschrijding in hoger beroep bedraagt 4 maanden, dus tezamen 11 maanden, afgerond 12 maanden. X krijgt dus geen hogere schadevergoeding dan € 1.000, te betalen door de heffingsambtenaar. Het hoger beroep is gegrond voor zover het betrekking heeft op het niet-toekennen door de rechtbank van een vergoeding voor immateriële schade.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73