Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank na gegrondverklaring van het beroep een proceskostenvergoeding aan X had moeten toekennen voor de reiskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X komt in bezwaar en beroep tegen een WOZ-beschikking 2016 van de gemeente Amsterdam. Rechtbank Amsterdam verklaart het beroep gegrond wegens schending van de hoorplicht en wijst de zaak op verzoek van X terug naar de heffingsambtenaar.
Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2020/1345) oordeelt dat de rechtbank na gegrondverklaring van het beroep een proceskostenvergoeding aan X had moeten toekennen voor de reiskosten. X heeft bij de rechtbank een declaratieformulier ingeleverd voor deze reiskosten. Het hof kent alsnog een vergoeding toe van € 14 (2 x € 7). Het hof oordeelt verder dat de grieven van X tegen de WOZ-beschikking niet aan de orde kunnen komen, nu de rechtbank de zaak op verzoek van X heeft teruggewezen naar de heffingsambtenaar wegens schending van de hoorplicht. Het hof wijst het verzoek om schadevergoeding af, behalve voor zover het gaat om immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarvoor krijgt X een bedrag van € 500. Het hoger beroep van X is gegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 16 maart