Aan belanghebbende is op 22 januari 2016 een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd met een te betalen bedrag van € 8.886. De ontvanger stuurt X op 27 augustus 2019 een mededeling waarin staat dat het openstaande bedrag van de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is gewijzigd door een betaling van € 1.000. In hetzelfde geschrift berekent de ontvanger bij beschikking € 108 invorderingsrente. De betaling van € 1.000 komt uit een derdenbeslag. Hiervan is € 80 afgeboekt op de openstaande kosten, € 108 afgeboekt op de invorderingsrente en € 812 verrekend met de voorlopige aanslag IB/PVV 2014. In geschil is of de ontvanger terecht invorderingsrente in rekening heeft gebracht, of terecht verrekening heeft plaatsgevonden en of X kosten van vervolging verschuldigd is geworden.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de betalingstermijn van de voorlopige aanslag overschreden. Daarmee is X invorderingsrente verschuldigd geworden. Eventueel verleend uitstel van betaling doet daar niet aan af. De invorderingsrente is correct berekend. Verder beslist het hof dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard wat betreft de beroepen over de verrekening en de vervolgingskosten. Het hoger beroep van X is ongegrond. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Wetsartikelen:
Kostenwet invordering rijksbelastingen 7
Algemene wet bestuursrecht 8:71
Algemene wet bestuursrecht 8:5
Wet inkomstenbelasting 2001 9.5
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 28 juli