Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de lijfrente-uitkeringen terecht tot eisers inkomen rekent, maar dat daaraan een waarde van nihil moet worden toegekend.
X is aandeelhouder van Holding bv. Deze bv houdt 50% van de aandelen Beheer bv, die op haar beurt alle aandelen B bv en C bv houdt. X bedingt in 2000 een stakingslijfrente bij B bv. In geschil is onder meer of de inspecteur bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV over 2014 tot en met 2016 en de aanslag Zvw over 2016 een lijfrente-uitkering van € 20.425 terecht tot de heffingsgrondslag rekent.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de lijfrente-uitkeringen terecht tot X' inkomen rekent, maar dat daaraan een waarde van nihil moet worden toegekend. De inspecteur voert aan dat X' rekening-courant bij Holding bv in de onderhavige jaren jaarlijks voor een bedrag van € 20.425 is gecrediteerd. X vermeldt de lijfrente-uitkeringen (aanvankelijk) ook als belastbaar inkomen in zijn aangiften IB/PVV. Volgens de rechtbank zijn de uitkeringen echter niet in geld genoten maar in de vorm van een vordering. Die komt in aanmerking als inkomst in natura voor de geschatte waarde. Gezien de slechte solvabiliteitspositie van B bv komt aan die vordering geen waarde toe.
Lees ook het thema Lijfrenten.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.144
Wet inkomstenbelasting 2001 3.100
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 6 januari
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel