Aan X is een aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 22.674. De aanslag heeft als dagtekening 22 juli 2015 en op 18 april 2017 dient X een herziene aangifte in naar een verzamelinkomen van € 22.672. De inspecteur merkt deze aangifte aan als een verzoek om ambtshalve vermindering en stelt het verzamelinkomen bij beschikking nader vast op € 22.672, zonder dat dit leidt tot vermindering van de aanslag. X gaat in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant draagt de inspecteur op het beroep in behandeling te nemen als bezwaar tegen de ambtshalve beslissing. In verzet overweegt de rechtbank in dit verband dat niet kan worden geoordeeld dat de inspecteur geheel aan het verzoek om ambtshalve vermindering is tegemoetgekomen, omdat de aanslag niet is verminderd.
De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de inspecteur om het verzamelinkomen nader vast te stellen op het door X gevraagde bedrag, niet kan worden aangemerkt als een gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van art. 9.6 Wet IB 2001. Dat wordt niet anders nu de aanpassing van het verzamelinkomen niet heeft geleid tot een lagere aanslag. De beslissing van de inspecteur is, gelet op deze tegemoetkoming, niet vatbaar voor bezwaar. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan het beroepschrift dus ook niet worden aangemerkt als een bezwaar tegen de beschikking. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt de uitspraak op verzet, en ook de uitspraak op het beroep voor zover aan de inspecteur wordt opgedragen het beroepschrift in behandeling te nemen als bezwaarschrift.
Wetsartikelen:
Besluit lijfrenten in de winstsfeer (vennootschapsbelasting) 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 4 mei