Belanghebbende, X bv, beheert en belegt in onder andere beursgenoteerde effecten. In 2005 valt een HIR van ruim € 2,4 mln vrij. De hierover verschuldigde VPB bedraagt € 740.580. C bv stelt vervolgens voor om in 2006 een constructie met optietransacties op te tuigen, om een verlies te creëren dat te verrekenen is met de in 2005 behaalde winst. In haar VPB-aangifte 2006 geeft X bv een verlies van bijna € 2,5 mln aan. De inspecteur corrigeert de aangifte en stelt het belastbaar bedrag op € 128.257 vast. Rechtbank Haarlem oordeelt dat er bij het samenstel van de handelingen waar X bv bij was betrokken, sprake is van schijnhandelingen. Volgens de rechtbank hebben de betrokken partijen geweten dat de tussen hen naar de schijn gesloten overeenkomsten en door hen verrichte rechtshandelingen in werkelijkheid niet gelden. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat het gelet op de gekozen uitoefenprijs bij en de aard van de optiecontracten, de zeer korte looptijd van deze contracten, de voor de opties betaalde prijs en de AEX-koers bij het afsluiten daarvan, nagenoeg zeker was dat X bv een verlies van de omvang van de vrijgevallen HIR zou lijden. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Haarlem
Editie: 16 november