X stelt in een BPM-zaak beroep in bij Rechtbank Gelderland. De rechtbank doet de zaak vereenvoudigd af, waarna X in verzet gaat. Tegen de uitspraak op verzet gaat X in cassatie. X stelt onder meer dat de rechtbank heeft verzuimd te beslissen op zijn verzoek om toekenning van een ISV.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van X om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en oordeelt dat de redelijke termijn met afgerond 21 maanden is overschreden waarvan afgerond 3 maanden is toe te rekenen aan de inspecteur en de overige 18 maanden aan de Staat. X heeft naast de ISV recht op restitutie van het griffierecht en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand (voor de fase van bezwaar, verzet en cassatie). De te betalen bedragen worden verdeeld over de inspecteur en de Staatssecretaris van Financiën enerzijds en de Staat anderzijds. De overige klachten van X kunnen niet tot cassatie leiden (art. 81 RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 2 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag