Belanghebbende, X, en zijn vrouw, Y, kopen eind 2009 een pand voor € 530.000. Na de aankoop wordt het verbouwd voor een bedrag van € 270.000. Een deel van het pand wordt verhuurd aan F bv, waarvan X en Y de aandeelhouders zijn. Na beëindiging van de terbeschikkingstelling aan F bv wordt dit deel vanaf december 2012 deels verhuurd als short stay accommodatie. Per 1 januari 2013 wordt het pand ingebracht in G vof. Hierbij wordt een inbrengwaarde van € 1,3 mln gehanteerd. X en Y zijn de vennoten van deze firma. In geschil is de waarde van het pand bij het begin en het einde van de terbeschikkingstelling aan F bv. De inspecteur en X zijn het er over eens dat het pand voor 38,7% ter beschikking is gesteld aan F bv.
Rechtbank Noord-Holland stelt de waarde van het pand bij de aanvang van de terbeschikkingstelling vast op € 684.753. Dit betreft de aankoopprijs van € 530.000 en de boekwaarde van de verbouwingskosten op 1 januari 2013 van € 154.753. De waarde van het pand aan het einde van de terbeschikkingstelling bedraagt volgens de rechtbank € 1.150.000. De rechtbank volgt daarbij het door de inspecteur overgelegde rapport. Hierin wordt er volgens de rechtbank terecht van uitgegaan dat het pand een woonbestemming heeft, afgezien van de bedrijfsruimte aan de voorzijde. Ook wordt er terecht rekening mee gehouden dat sprake is van twee zelfstandige woonruimten met ieder een aparte ingang. De in het rapport gehanteerde prijzen per m² acht de rechtbank echter aan de hoge kant. De boekwinst bedraagt dan 38,7% x € 465.247 = € 180.050. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 22 februari