Belanghebbende, X, woont in Nederland. Op 17 februari 2011 ontvangt de inspecteur gegevens van een anonieme tipgever over bankrekeningen die mevrouw X vermoedelijk aanhield/aanhoudt in Zwitserland (UBS-bank) en Luxemburg (Credit Agricole Bank). Op 9 mei 2011 ontvangt de inspecteur het aan X verstrekte formulier ‘Opgaaf buitenlands vermogen' retour. Hierin geeft X aan dat zij niet gerechtigd is (geweest) tot één of meer bankrekeningen, onroerende zaken en/of ander vermogen in het buitenland. De inspecteur legt vervolgens een informatiebeschikking op. X legt die beschikking ter toetsing voor aan de rechter. Rechtbank Arnhem stelt vast dat X de in de informatiebeschikking gestelde vragen niet heeft beantwoord, dat zij de daarin verzochte informatie niet heeft verstrekt en dat zij daarom niet heeft voldaan aan haar wettelijke informatieplicht. X heeft wel gereageerd op de gestelde vragen, maar de reactie op de beschikking bevat geen inhoudelijk antwoord. Dat X eerder heeft verklaard niet te beschikken over buitenlandse bankrekeningen, maakt dat niet anders omdat zij in latere gesprekken met de Belastingdienst herhaaldelijk heeft aangegeven wel hierover te beschikken. De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur ook aannemelijk heeft gemaakt dat hij een redelijk heffingsbelang heeft bij de kennisneming van de verzochte informatie. X heeft immers zelf aangegeven dat zij (heeft) beschikt over binnenlands en buitenlands vermogen, de Belastingdienst heeft via derden - de anonieme tipgever en bankoverzichten - informatie gekregen en X kan een mutatie van haar binnenlandse vermogen van € 50.000 niet verklaren, wat kan duiden op een verschuiving van dat vermogen naar het buitenland. De rechtbank komt tot de conclusie dat de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. De rechtbank geeft X vanaf de dag na verzending van de uitspraak niet drie, maar zes weken de tijd om de gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a