X bv komt in beroep tegen een op aangifte voldaan bedrag aan BPM. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep met toepassing van art. 8:54 Awb (kennelijk) ongegrond, zonder X bv op zitting te horen. In verzet blijft deze beslissing in stand.

De Hoge Raad oordeelt dat de mogelijkheid voor de bestuursrechter om uitspraak te doen zonder de belanghebbende op zitting te horen, niet in strijd komt met EU-recht. De bepaling die dit mogelijk maakt, art. 8:54 Awb, beperkt weliswaar de rechten van de verdediging, maar die beperking is gerechtvaardigd. Art. 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, noch het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging, verzet zich tegen een bepaling op grond waarvan de bestuursrechter - ter bevordering van een efficiënte rechtspleging - de mogelijkheid heeft om bij een kennelijk ongegrond beroep uitspraak te doen zonder de belanghebbende op een zitting te horen. Deze conclusie is volgens de Hoge Raad niet voor redelijke twijfel vatbaar. Art. 8:54 Awb is evenmin in strijd met het Unierechtelijk beginsel van doeltreffendheid. De Hoge Raad merkt nog op dat (i) tegen een 8:54-uitspraak verzet mogelijk is, (ii) dat de indiener in verzet op verzoek wordt gehoord en (iii) dat de bestuursrechter ook de indiener van een verzetsschrift die daar niet om heeft verzocht, in de gelegenheid kan stellen op zitting te worden gehoord. De Hoge Raad volgt in dit geval de conclusie van de rechtbank dat het beroep van X bv kennelijk ongegrond is. De verzetsrechter heeft dit oordeel terecht in stand gelaten. Het cassatieberoep van X bv, gericht tegen de uitspraak van de verzetsrechter, is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de Europese Unie 47

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:55

Algemene wet bestuursrecht 8:54