De Hoge Raad oordeelt dat recreatiewoningen op een vakantiepark voor de OZB dienen tot woning.

Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een recreatiepark in de gemeente Arnhem. In geschil is of het park voor de OZB moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak dient tot woning.

De Hoge Raad oordeelt dat recreatiewoningen op een vakantiepark voor de OZB dienen tot woning. Door hun faciliteiten en voorzieningen zijn deze woningen bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. Daarmee zijn ze naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. Het verbod op permanente bewoning brengt in de aard en inrichting en daarmee de bestemming van de woning geen wijziging (vgl. HR 2 maart 1994, nr. 29642, BNB 1994/115). De rechtbank heeft het voorgaande miskend. Dat er sprake is van woningen, vindt bevestiging in de parlementaire toelichting bij de invoering van de tariefdifferentiatie in art. 220f Gemeentewet. Daarin is vermeld dat recreatiewoningen vallen onder het woningbegrip (Kamerstukken II 1996/97, 25037, nr. 3, blz. 20). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X bv gegrond en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor onderzoek naar de vraag of ten minste 70% van de waarde van het recreatiepark is toe te rekenen aan de recreatiewoningen. Is dat het geval, dan wordt het gehele park aangemerkt als woning, met als gevolg vrijstelling van de gebruikersbelasting OZB en een lagere eigenarenheffing.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 220f

Gemeentewet 220a

 

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 september

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen