Belanghebbende, X, wordt door de strafrechter veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB/PVV voor de jaren 1995 t/m 1998. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat X in die jaren heeft beschikt over een rekening bij de KB-Lux. In zijn aangifte IB/PVV 2009 maakt X geen melding van deze bankrekening. Als X vragen van de inspecteur over deze bankrekening niet adequaat beantwoordt, legt de inspecteur de thans in geschil zijnde informatiebeschikking op.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 16 december 2014, 13/01226, V-N Vandaag 2015/57) oordeelt dat de Belastingdienst een informatiebeschikking mocht opleggen aan X. De inspecteur was volgens het hof bevoegd om vragen te stellen over de bankrekening omdat er een redelijk vermoeden bestond dat X in 2009 nog over deze rekening beschikte. Dit nu de strafrechter het voor de jaren 1995 t/m 1998 bewezen achtte dat X rekeninghouder was bij KB-Lux, in combinatie met de ervaringsregel dat een ‘aanzienlijk tegoed' zoals dat van X in het algemeen niet uit het vermogen van een rekeninghouder pleegt te verdwijnen. De beantwoording van de vragen van de inspecteur door X is volgens het hof ontoereikend. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond en stelt X een termijn van zes weken na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 49
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a