Naar belanghebbende, de heer X, is in 2009 een strafrechtelijk onderzoek gestart. Het vermoeden bestaat dat X samen met zijn vader (zie nr. 16/00042) en broer (zie 16/00044) op grote schaal in ‘natte en droge' wiet handelt. Naar aanleiding van dit onderzoek is X in hoger beroep veroordeeld tot 30 maanden cel. In de ontnemingsprocedure is het wederrechtelijk genoten voordeel op basis van het onverklaarbare uitgavenpatroon vastgesteld op € 225.082. In geschil is de IB-aanslag over 2008, waarbij zijn inkomen uit werk en woning is verhoogd met € 44.766. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat aan het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 225.082, in samenhang met de feiten waarvoor X strafrechtelijk is veroordeeld, het vermoeden kan worden ontleend dat hij in 2008 (substantieel) meer inkomsten heeft genoten dan in de heffing zijn betrokken. X stelt vergeefs dat hij op 1 januari 2005 veel contant geld in bezit had. De inspecteur heeft deze stelling namelijk betwist en X heeft vervolgens nagelaten zijn stelling met bewijsmiddelen te onderbouwen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 27 december