X is een in Nederland woonachtige keeperstrainer. Hij verricht in 2018 in Saoedi-Arabië werkzaamheden voor de Saudi Arabian Football Federation (SAFF) en ontvangt daarvoor loon. In hoger beroep is in geschil hoe de dagenbreuk moet worden toegepast. Daarbij stelt de inspecteur dat de drie reisdagen voor de helft in aanmerking moeten worden genomen in de teller. Volgens de inspecteur komt de voorkomingsbreuk dan uit op 71,5/158e. Hof Amsterdam oordeelt dat voor de dagenbreuk geldt dat de dagen waarop X voor de SAFF vanuit of naar Saoedi-Arabië is gereisd voor wedstrijden in andere landen meetellen in de teller van de dagenbreuk. Deze dagen worden dan aangemerkt als een (hele) dag waarop is gewerkt. Het gelijk is op dat punt aan X, die recht heeft op voorkoming van 73/158e deel van het loon. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de dienstreizen van keeperstrainer X de helft van de reistijd moet worden toegerekend aan het land van vertrek en voor de helft aan het land van aankomst. De dag waarop een dienstreis naar een ander land is gemaakt moet dan in alle gevallen voor de helft worden toegerekend aan het land van vertrek. Voor de andere helft wordt het toegerekend aan het land van (uiteindelijke) aankomst, dit met het oog op een eenvoudige toepasbaarheid van art. 15 lid 1 Verdrag Nederland - Saoedi-Arabië. De Hoge Raad overweegt daarbij dat een duidelijk aanknopingspunt voor de toerekening van de met een dienstreis gemoeide reistijd aan een bepaald land ontbreekt. Met het oog op de eenvoud merkt de Hoge Raad verder nog op dat voor de toepassing van de evenredigheidsbreuk geen rekening wordt gehouden met werkzaamheden die op de reisdag eventueel buiten de reistijd zijn verricht. Ook is niet van belang of eventueel tijdens de dienstreis nog een tussenstop wordt gemaakt in een ander land. Het gelijk is aan de staatssecretaris. De breuk bedraagt 71,5/158e.
Wetsartikelen:
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Editie: 27 januari
Informatiesoort: VN Vandaag