Belanghebbende, X, sluit een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur over de fiscale afwikkeling van een boekenonderzoek dat de Belastingdienst bij hem heeft gehouden. In de overeenkomst is vastgelegd dat voor de jaren 2003 t/m 2011 jaarlijks sprake is van een te belasten loon van ruim € 80.000 en dat voor de te belasten box-3-inkomens wordt aangesloten bij een door de gemachtigde van X opgestelde vermogensopstelling. De vaststellingsovereenkomst verwijst naar een bijlage waarin de berekening van de belastbare inkomens is opgenomen. Nadat de inspecteur zowel de overeenkomst als de bijlage heeft getekend, komt hij tot de ontdekking dat de bijlage een aantal fouten bevat (zo is in de berekening ten onrechte uitgegaan van de tarieven voor 65-plussers).
Hof Den Haag (MK I, 18 april 2014, BK-13/01336, V-N 2014/35.2.1) oordeelt dat de inspecteur niet gebonden is aan de verkeerde berekening van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in de bijlage bij de vaststellingsovereenkomst. Anders dan de rechtbank acht het hof partijen in beginsel gebonden aan de vaststellingsovereenkomst die rechtsgeldig tot stand is gekomen. Uit het onderzoek ter zitting is het hof echter gebleken dat X er vanaf de aanvang van op de hoogte was dat de berekeningen in de bijlage niet deugden. In dit opzicht is X niet te goeder trouw. Daarbij komt dat de gemachtigde van X nog vóórdat de verzending van de getekende vaststellingsovereenkomst was voltooid, door de inspecteur op de hoogte is gesteld van de fouten in de bijlage. De stelling van X dat de inspecteur ondanks het voorgaande gebonden is aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, is in strijd met het in het maatschappelijke verkeer geldende beginsel dat afspraken naar redelijkheid en billijkheid worden uitgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen: