X vraagt bij de gemeente op grond van art. 40 Wet WOZ informatie op. De heffingsambtenaar beslist per e-mail afwijzend op dit verzoek, waarna X bezwaar maakt. Vervolgens stelt X beroep in wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Rechtbank Amsterdam verklaart het beroep gegrond en draagt de heffingsambtenaar op om binnen twee weken alsnog te beslissen op bezwaar. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van X voor een bedrag van € 256.
Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2021/1600) oordeelt dat de rechtbank een rekenfout heeft gemaakt bij de berekening van de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft 1 punt gerekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0,5. De proceskostenvergoeding had op basis hiervan € 512 moeten zijn in plaats van € 256. Op basis van de geïndexeerde waarde per punt bepaalt het hof de proceskostenvergoeding op € 534. Het hof ziet geen reden om een hogere wegingsfactor toe te passen nu X ermee bekend was dat zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk is.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 juni