Aan X zijn eind 2002 in het kader van het Rekeningenproject diverse IB- en VB-navorderingsaanslagen met verhogingen opgelegd. Aan de procedure is een einde gekomen door de uitspraak van Hof Amsterdam 2 februari 2012, nr. 11/00810. In geschil is thans of X terecht een immateriële schadevergoeding claimt in verband met de duur van de procedure. Uitgangspunt hierbij is de standaardtermijn van twee jaar voor de afzonderlijke fasen, zijnde de zaak in eerste aanleg, het hoger beroep, cassatie en na verwijzing (zie HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, V-N 2011/31.7). Hof Amsterdam oordeelt dat bij het Rekeningenproject sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de standaardtermijnen niet van toepassing zijn. Het betreft namelijk juridisch en feitelijk zeer complexe zaken. Extra complicerende factoren zijn voorts de noodzakelijke afstemming en coördinatie binnen de Belastingdienst en het door de rechterlijke macht bewaken van de consistentie in haar uitspraken. De totale behandelingsduur is daarom niet in strijd geweest met het rechtszekerheidsbeginsel. Na verwijzing is de redelijke termijn overschreden voor zover deze fase langer heeft geduurd dan drie jaar. De overschrijding is in casu 18 maanden. X krijgt daarom een schadevergoeding van € 1.500, zijnde € 500 per (afgeronde) zes maanden. X stelt vergeefs dat de vergoeding van € 1.500 per aanslag moet worden opgelegd. Na verwijzing heeft de behandeling namelijk voor alle aanslagen op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip plaatsgevonden. Het is dus niet aannemelijk dat X de veronderstelde spanning steeds afzonderlijk per aanslag heeft gevoeld.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 3 februari