Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de mogelijkheid bestaat dat X bv, door de lage rentestanden, in de toekomst niet aan haar stamrechtverplichtingen zal kunnen voldoen. Daar valt echter niets met zekerheid over te zeggen omdat het afhangt van toekomstige (rente)ontwikkelingen.

Y brengt zijn ontslagvergoeding van € 268.000 onder in X bv, belanghebbende, een stamrecht-bv. X bv waardeer de stamrechtverplichting in 2010 op € 272.000. Zij hanteert bij de berekening van de verplichting een rentepercentage van 3%. De inspecteur corrigeert de aangifte, omdat volgens hem, op grond van art. 3.29 Wet IB 2001, een rekenrente van 4% moet worden toegepast. X bv is van mening dat art. 3.29 Wet IB 2001 buiten toepassing moet blijven, omdat zij anders belasting moet betalen terwijl helemaal geen winst wordt gemaakt. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft voorzien en aanvaard dat toepassing van het waarderingsvoorschrift voor stamrechtverplichtingen een (belaste) vrijval tot gevolg kan hebben. Verder is het hof van mening dat X, nu zij € 8000 VPB moet betalen terwijl er geen winst wordt gemaakt, misschien wel wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, maar dat zij niet aannemelijk maakt dat de last die hiervan het gevolg is zich in haar geval sterker laat voelen dan in het algemeen. Vergelijkbare vennootschappen met een stamrechtverplichting hebben door het waarderingsvoorschrift ook te maken met een gedeeltelijke vrijval. X bv gaat in cassatie.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat inderdaad de mogelijkheid bestaat dat X bv in de toekomst niet aan haar stamrechtverplichtingen zal kunnen voldoen. Dit door de lage rentestanden. Belastingheffing door toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 maakt het nog onwaarschijnlijker dat zij aan die verplichtingen zal kunnen voldoen. Daar valt echter niets met zekerheid over te zeggen omdat een en ander afhangt van toekomstige (rente)ontwikkelingen. Er is volgens de A-G dan ook geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.29

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 6 februari

46

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen