Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de lening van belanghebbende geen restschuld in de zin van art. 3.120a Wet IB 2001 is en dat belanghebbende de rente om die reden niet in aftrek kan brengen in zijn aangiften inkomstenbelasting. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
X trekt in zijn aangifte IB/PVV 2014 € 32.596 aan rente af. Hiervan ziet een bedrag van € 11.273 op de rente voor de restschuld van een woning. X verkoopt deze woning op 27 februari 2010 met verlies. De inspecteur stelt de definitieve aanslag IB/PVV 2014 conform aangifte vast. In zijn aangifte IB/PVV 2015 trekt X € 11.372 aan restschuldrente af. De inspecteur corrigeert de aangifte IB/PVV 2015 en vordert na over 2014. In geschil is of de genoemde rentebedragen zijn aan te merken als rente van restschulden als bedoeld in art. 3.120a Wet IB 2001.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2020/50.1.1) oordeelt dat de lening geen restschuld is en dat belanghebbende de rente om die reden niet in aftrek kan brengen in zijn aangiften inkomstenbelasting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geconstateerd dat de woning niet is verkocht binnen de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Bovendien maakt de inspecteur aannemelijk dat de met verlies verkochte woning geen eigen woning is omdat X nooit in die woning heeft gewoond. X' restschuld is daarmee geen restschuld in de zin van art. 3.120a Wet IB 2001. X' beroep op de hardheidsclausule verwerpt de rechtbank. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120a