De Hoge Raad oordeelt dat ook na de reorganisatie van de Belastingdienst per 1 januari 2003 de inspecteur bij het opleggen van een aanslag IB/PVV in het algemeen niet de akten hoeft te raadplegen die niet in het dossier aanwezig zijn. 

Belanghebbende, X, drijft samen met zijn zus een vennootschap onder firma. De inspecteur legt aan X de thans in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV 2001 op in verband met de verkoop van een industrieterrein door de VOF.

De Hoge Raad oordeelt dat ook na de reorganisatie van de Belastingdienst per 1 januari 2003 de inspecteur bij het opleggen van een aanslag IB/PVV in het algemeen niet de akten hoeft te raadplegen die niet in het dossier aanwezig zijn. De oude jurisprudentie houdt zijn gelding. Die komt erop neer dat de inspecteur bij de aanslagregeling niet gehouden is dossiers te raadplegen van andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van de aanslag van belang kunnen zijn. De inspecteur is alleen verplicht tot een aanvullend onderzoek als de gegevens in het dossier van de belastingplichtige daartoe aanleiding geven (zie HR 21 april 1971, nr. 16535, BNB 1971/158). Verder gaat het te ver in het algemeen de eis te stellen dat bij de regeling van de aanslag IB/PVV voor een bepaald jaar steeds, ook als daartoe geen bijzondere aanleiding bestaat, reeds op de eenheid aanwezige akten betreffende de levering van onroerende zaken in het dossier voor de IB/PVV van de desbetreffende belastingplichtige aanwezig moeten zijn (vgl. HR 29 april 1987, nr. 24542, BNB 1987/236). Rekening houdend met het voorgaande is het oordeel van het hof juist dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit toen hij de navorderingsaanslag oplegde.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen