X heeft in 1994 een spaarkasovereenkomst afgesloten met Y NV, later overgenomen door Z NV. Op de einddatum 1 oktober 2020 heeft de inleg een waarde van € 9419,37. Verhoogd met € 535,25 overlevingswinst en verminderd met € 29,66 verkoopkosten is in 2021 € 9924,96 aan X uitgekeerd, op welk bedrag € 5161 loonheffing is ingehouden. De inspecteur rekent dit bedrag tot haar inkomen en brengt € 1984 revisierente in rekening. X maakt bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur wijst het bezwaar af. X stelt beroep in bij de rechtbank.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de spaarkasovereenkomst is aan te merken als een lijfrente in de zin van de Wet IB 2001. De wet legt de bewijslast om aan te tonen dat geen premies in aftrek zijn gebracht op de belastingbetaler. X kan niet bewijzen dat zij de inleg van € 5000 in 1994 niet in aftrek heeft gebracht. Daarom is de hele afkoopsom belast en niet slechts het saldo van de afkoopsom minus de inleg. De revisierente is terecht en naar het juiste bedrag berekend. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30i
Wet inkomstenbelasting 2001 3.107a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.133
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 14 april
Informatiesoort: VN Vandaag