X koopt in 2012 twee lijfrenteverzekeringen af. Hij ontvangt daarbij € 99.202. X vindt dat de heffing van revisierente een individuele en buitensporige last vormt voor hem. Verder is hij van mening dat ten onrechte PVV zijn geheven. Hof Den Haag oordeelt dat de revisierente geen individuele en buitensporige last vormt. X maakt namelijk niet aannemelijk waarom de hem in rekening gebrachte revisierente hem zwaarder treft dan anderen. Verder is het hof van mening dat terecht PVV over de afkoopsommen worden geheven. Dat er geen PVV zouden worden geheven als de lijfrente regulier, na het bereiken van de 65-jarige leeftijd, zou zijn afgewikkeld, betekent niet dat dat bij afwikkeling voor de 65-jarige leeftijd ook het geval is. X gaat in cassatie. Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de heffing van revisierente niet van elke redelijke grond ontbloot is. De A-G wijst er daarbij onder andere op dat de wetgever met de heffing van revisierente wil voorkomen dat in strijd met de voorwaarden voor premieaftrek wordt gehandeld. Verder is de A-G van mening dat terecht PVV over de afkoopsom worden geheven. Dat dat niet het geval zou zijn geweest als het lijfrentecontract volledig zou zijn doorlopen, acht de A-G niet van belang. X komt door zijn handelen namelijk niet langer in aanmerking voor het door de wetgever voor oudedagsvoorzieningen verleende belastinguitstel en X verkeert niet in dezelfde positie als diegenen bij wie de lijfrentetermijnen tot uitkering komen. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
De Hoge Raad oordeelt dat terecht revisierente in rekening is gebracht. Ook is volgens de Hoge Raad terecht PVV over de afkoopsom geheven. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de conclusie van de A-G en verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.
Lees ook het thema Lijfrenten.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30i
Wet inkomstenbelasting 2001 3.133
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 12 februari