X werkt fulltime bij een ministerie. In de jaren 2010 en 2011 stelt zijn werkgever hem in de gelegenheid zich gedurende 25% van zijn arbeidstijd te ontwikkelen als zelfstandige. Met zijn zelfstandige activiteiten, de opbouw en ontwikkeling van een CPTES-database, behaalt X in het in geschil zijnde jaar 2011 een resultaat van € 7871. Het resultaat in de jaren 2012 en 2013 bedraagt € 5086 resp. € 8463. In zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 claimt X de zelfstandigen- en startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Volgens de inspecteur heeft X geen recht op deze ondernemersfaciliteiten omdat geen sprake is van ondernemerschap.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 20 september 2016, 15/01485, V-N 2017/2.1.3) beslist dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het jaar 2011 aan het vereiste urencriterium, per jaar 1225 uur besteden aan de werkzaamheden voor zijn onderneming, heeft voldaan. In de door X overgelegde overzichten worden de opgenomen uren in hele uren vermeld. Het hof vindt het niet aannemelijk dat X aan alle werkzaamheden steeds hele uren heeft besteed. De overzichten worden ook onvoldoende ondersteund door stukken waaruit de omvang van de werkzaamheden volgt. Daarbij is de door de werkzaamheden gegenereerde omzet zeer laag in verhouding tot het gestelde aantal bestede uren. Ook indien ermee rekening wordt gehouden dat niet alle gewerkte uren in hetzelfde jaar tot baten zullen hebben geleid. Het incidenteel hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.6