A-G Wattel is van mening dat de Hoge Raad niet mag oordelen over de vraag of de CRvB de weigering van de SVB om overleg met Luxemburg te openen terecht als een besluit heeft aangemerkt.
X werkt in 2007 aan boord van een Rijnvaartschip van een Nederlandse exploitant, maar staat op de loonlijst van een Luxemburgse bedrijf, die – naar thans blijkt ten onrechte – in Luxemburg sociale premies voor hem heeft afgedragen. X is namelijk verplicht verzekerd in Nederland. X verzoekt de SVB om, zo nodig via de overlegprocedure van art. 13 Rijnvarendenverdrag, te bewerkstelligen dat hij in 2007 alleen aldaar is verzekerd. In geschil is of de SVB dit verzoek terecht heeft afgewezen. Zowel Rechtbank Rotterdam als de Centrale Raad van Beroep stellen X in het ongelijk. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de Hoge Raad niet mag oordelen over de vraag of de CRvB de weigering van de SVB om overleg met Luxemburg te openen terecht als een besluit heeft aangemerkt. Het ‘besluit’-begrip in art. 1:3 Awb bepaalt namelijk de toegang tot de bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedures en een verkeerde uitleg daarvan is niet voor cassatieberoep vatbaar. X wil het interstatelijk overleg kennelijk gebruiken om een uitzondering op de dwingende aanwijsregel te bewerkstelligen. De vraag of twee Rijnoeverstaten dit opportuun vinden, is volgens de A-G een diplomatieke c.q. politieke vraag. Alle rechtsregels, ook de inter- en supranationale, wijzen voor de verzekeringsplicht naar Nederland. Het beroep van X is volgens de A-G primair niet-ontvankelijk en is voor het overige ongegrond (zie HR 10 juli 2020, 19/04564, V-N 2020/34.7 en BNB 2020/142 en/of art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 26 april