Belanghebbende, de heer X, woont in Nederland en is jonger dan 65 jaar. In 2006 en 2007 is X in loondienst bij een in Luxemburg gevestigd bedrijf, A, en X betaalt aldaar sociale premies. X werkt op een binnenvaartschip dat eigendom is van A en waarvoor het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat een Rijnvaartverklaring heeft afgegeven. In geschil is of X voor deze jaren terecht vrijstelling claimt van de Nederlandse volksverzekeringen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X als rijnvarende verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Het schip behoort namelijk tot de onderneming van een in Nederland gevestigd bedrijf, C bv. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK I, 10 juli 2012, BK-11/00542 en 11/00543, V-N 2012/51.2.4) is van oordeel dat X rijnvarende is in de zin van het Rijnvarendenverdrag, zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld. Het maakt niet uit dat het schip niet beschikt over een zogenaamd art. 22 certificaat. Er is voor het schip namelijk wel een certificaat afgegeven op grond van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. Het schip voldoet dus aan de technische eisen voor de vaart op de Rijn, zodat dit certificaat voor de toepassing van het Rijnvarendenverdrag gelijkgesteld kan worden aan een art. 22 certificaat. X maakt niet aannemelijk dat de exploitant van het schip zijn zetel in Luxemburg heeft. A geniet weliswaar een vergoeding voor de kosten van afschrijving en financiering van het schip, maar C bv exploiteert het schip. C bv geniet de winst die met het gebruik van het schip wordt behaald. Deze wordt door haar namelijk als eigen winst in de jaarrekening verantwoord. Het hoger beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing
Instantie: Hoge Raad
Editie: 19 november