Belanghebbende, X, werkt op verschillende binnenvaartschepen, die onder andere op de Rijn varen. X is aan te merken als Rijnvarende. Van 8 juli 2005 tot en met 31 december 2005 werkt hij als kapitein in loondienst bij het Luxemburgse J Sarl. In die periode verricht hij zijn werkzaamheden aan boord van het motortankschip K, dat eigendom is van het in Nederland gevestigde L bv. In zijn IB-aangifte verzoekt X om PVV-vrijstelling. X is namelijk van mening dat hij in Luxemburg is verzekerd. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Volgens hem is X namelijk in Nederland verzekerd. X stelt daarbij dat H de exploitant van het schip is, maar volgens de inspecteur moet Q bv als exploitant van het schip worden aangemerkt. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur zijn stelling, dat het schip behoort tot de onderneming van eigenaar L bv, niet aannemelijk maakt. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen onderzoek heeft gedaan naar de feiten die de inspecteur heeft gesteld betreffende de exploitatie van het schip door de Nederlandse eigenaar. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch, en merkt daarbij op dat X zijn stelling, dat de onderneming waartoe het schip behoort in het buitenland is gevestigd, aannemelijk moet maken.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat H diegene is die het schip daadwerkelijk exploiteert en beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip. X heeft dan geen recht op PVV-vrijstelling. Het hof is verder nog van mening dat uit de afgegeven E-104 en E-106 verklaringen niet blijkt dat X in Luxemburg verzekerd was voor de sociale verzekeringen, en ook dat zij niet kunnen leiden tot een PVV-vrijstelling.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 31 januari