Belanghebbende, X, werkt in dienstbetrekking als rijnvarende. Hij werkt in de jaren 2005-2007 op diverse binnenvaartschepen van Nederlandse, Belgische en Luxemburgse eigenaren. In geschil is uiteindelijk nog de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen in Nederland voor het jaar 2007. Van 11 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 was X in dienstbetrekking bij het Luxemburgse A SA. X werkte in die periode op een schip waarvan A SA de eigenaar was. A SA heeft ter zake van dit schip een bevrachtingsovereenkomst gesloten met N AG. Vervolgens draagt A SA de verplichtingen uit de overeenkomst over aan B, de eenmanszaak van Z. Hof Amsterdam stelt vast dat de inspecteur weliswaar aantoont dat het schip tot de onderneming van Z behoort, maar constateert ook dat het economisch en financieel management van het schip door A SA wordt gevoerd. X is dan niet verzekeringsplichtig in Nederland. De Hoge Raad oordeelt dat pas van belang is wie een schip daadwerkelijk exploiteert en beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip, als er sprake is van een situatie dat een schip voor rekening en risico van twee of meer ondernemingen wordt geëxploiteerd. Volgens de Hoge Raad hoeft deze vraag dus niet te worden beantwoord als het schip uitsluitend voor rekening en risico van B wordt geëxploiteerd, en heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof er vanuit is gegaan dat het economische risico bij de exploitatie van het schip (mede) bij A SA is gelegen, op grond van de overeenkomst tussen A SA en N AG, is het hof volgens de Hoge Raad uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip economisch risico. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak naar Hof Den Haag.
Hof Den Haag oordeelt dat X in Nederland voor de volksverzekeringen verzekerd en premieplichtig is. Het hof overweegt daarbij dat het schip in casu voor rekening en risico van twee ondernemingen wordt geëxploiteerd. A SA is namelijk de eigenaar van het schip, en heeft het schip in charter ter bevrachting verhuurd aan N AG, en B is op de Rijnvaarverklaring als exploitant vermeld en heeft het schip volgens een overeenkomst in gebruik. Uit een en ander leidt het hof af dat het schip in daadwerkelijke exploitatie is bij B, wiens zetel van de onderneming zich in Nederland bevindt.