Belanghebbende, X, heeft een aanmerkelijk belang in A bv en hij houdt ook 40% van de aandelen in B, een naar Egyptisch recht opgerichte vennootschap die is gevestigd in Egypte. X heeft een schuldvordering in rekening-courant op B die ultimo 2005 € 702.005 bedraagt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt de aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 gecorrigeerd. De inspecteur past onder andere een landenrisico-opslag van twee procentpunten toe op de rentevergoeding over de schuldvordering van X op B. Ook wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd. X komt in beroep. Rechtbank Den Haag vermindert de voor het jaar 2007 opgelegde aanslag ib/pvv onder andere omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X dividend van B heeft ontvangen. De inspecteur komt in hoger beroep. Volgens Hof Den Haag zijn er betreffende de vordering in rekening-courant van X op B kennelijk geen voorwaarden gesteld (aflossing en zekerheidstelling) waaronder de geldverstrekking heeft plaatsgevonden. Er is ook geen inzicht over solvabiliteit of liquiditeit van de in Egypte gevestigde B. Ook is er geen inzicht in de aanmerkelijke kans dat B niet kan voldoen aan haar verplichtingen aan buitenlandse crediteuren vanwege nationale omstandigheden. Deze omstandigheden maken een geldverstrekking voor de crediteur meer risicovol, reden waarom een risico-opslag van twee procentpunten niet te hoog is. In een brief van 2 oktober 2009 heeft X verklaard in het jaar 2007 een winstuitkering van € 33.688 van B te hebben ontvangen. Niet aannemelijk is geworden dat dit bedrag de jaarwinst van B betreft in plaats van een uitdeling van winst, aldus het hof. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.95
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92