Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat X bv bij het verstrekken van leningen aan haar dochtervennootschappen een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De inspecteur heeft de afwaarderingen dan ook terecht gecorrigeerd.

Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in meerdere vennootschappen. Samen met haar gevoegde dochter J bv, treedt zij op als financier binnen de groep, naast externe financiers. In de jaren 2004-2006 worden leningen aan dochtervennootschappen afgewaardeerd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de VPB-aangiften van X bv over deze jaren en legt hij (navorderings)aanslagen op aan X bv.

Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen onder zodanige voorwaarden en omstandigheden zijn verstrekt, dat X bv daardoor een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De rechtbank acht daarbij onder andere van belang dat er geen aflossingsschema is vastgesteld en dat er geen zekerheden zijn gesteld. Verder wijst de rechtbank er op dat jaarlijks het geleende bedrag weer geheel of gedeeltelijk wordt afgewaardeerd en dat desondanks, onder dezelfde voorwaarden, weer nieuwe leningen worden verstrekt. Ook hecht de rechtbank belang aan de slechte vermogenspositie- van de dochtervennootschappen. De (navorderings)aanslagen blijven in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Oost-Nederland

Editie: 28 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen