Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de ritten naar Oostenrijk moeten worden aangemerkt als privéritten. Het hof acht daarbij van belang dat X bv ter zitting heeft verklaard dat tegenwoordig veel mensen voor een wintersportvakantie naar Oostenrijk rijden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, stelt een auto ter beschikking aan haar dga, A. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffingen op aan X bv. Volgens de inspecteur moeten de ritten van A op 15 en 23 februari 2008 naar en van Oostenrijk namelijk als privéritten worden aangemerkt. X wijst er op dat de ritten betrekking hebben op het bezoek aan een zakenrelatie in Oostenrijk, en dat hij dit bezoek heeft gecombineerd met een skivakantie met zijn gezin.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 15 oktober 2013, 13/00276, V-N 2014/3.1.3) oordeelt dat de ritten naar Oostenrijk moeten worden aangemerkt als privéritten. Het hof overweegt daarbij dat in casu sprake is van ritten met zowel een zakelijk doel als een privédoel, waarbij niet kan worden gezegd dat één van beide het hoofddoel is. Dergelijke autoritten kunnen volgens het hof slechts als zakelijk worden aangemerkt, als zij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van A vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet althans niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt. Nu namens X bv ter zitting is opgemerkt dat tegenwoordig veel mensen voor een wintersportvakantie naar Oostenrijk rijden, heeft de inspecteur de ritten terecht als privéritten aangemerkt. De naheffingsaanslag blijft in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 13bis

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 juli

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen