Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Roemenië niet op grond van art. 4 sub 6 Kaderbesluit 2002/584/JBZ kan weigeren om het Spaanse aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wanneer het niet is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.

De Spaanse rechter veroordeelt JMTB, die ingezetene van Roemenië is, als mededader van drie fiscale delicten en één witwasdelict. De feiten waarvoor JMTB is veroordeeld betreffen de oprichting van verschillende vennootschappen in Spanje, geleid door stromannen die optraden als schijnbeheerders, met de bedoeling om BTW te ontduiken. JMTB is het hier niet mee eens en stelt cassatie in. Hem wordt vervolgens de toestemming geweigerd om naar Roemenië te reizen. Als JMTB aan de Kroatische grens wordt aangetroffen, op weg naar Roemenië, vaardigt de Spaanse rechter een internationaal aanhoudingsbevel uit voor zijn opsporing, aanhouding en voorlopige hechtenis. De Roemeense rechter weigert echter om JMTB te overleveren. De Spaanse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Roemenië niet op grond van art. 4 sub 6 Kaderbesluit 2002/584/JBZ kan weigeren om het Spaanse aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wanneer het niet is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. Verder kan de Roemeense rechter de uitvoering ook niet weigeren wanneer de feiten naar Roemeens strafrecht niet onder haar rechtsmacht vallen (art. 4 sub 4 Kaderbesluit 2002/584/JBZ). Dit geldt zelfs wanneer de strafvervolging of de straf zou zijn verjaard indien de Roemeense wet van toepassing was geweest.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Rubriek: Europees belastingrecht, Strafrecht, Omzetbelasting

Editie: 23 april

Informatiesoort: VN Vandaag

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen