De heer X koopt in het buitenland een gebruikte personenauto. In november 2011 doet X BPM-aangifte met € 2792 als verschuldigd bedrag. Hierbij is de 12%-regeling toegepast. In bezwaar stelt X dat deze regeling in strijd is met art. 110 VWEU. Naar aanleiding van HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19 wordt de BPM door de inspecteur verminderd tot € 2430. Op de zitting blijkt dat deze verder moet worden verminderd tot € 2275. In geschil is of X recht heeft op een bovenwettelijke schadevergoeding in verband met zijn renteverlies, of X recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en of X in aanmerking komt voor een bovenforfaitaire vergoeding van zijn proceskosten. Rechtbank Gelderland oordeelt dat rente moet worden vergoed over het tijdvak dat begint op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigt op de dag waarop deze is terugbetaald. De rentevoeten van art. 30f lid 5 en 30hb AWR voldoen aan de eisen van het HvJ EU indien een in strijd met het EU-recht geheven belasting wordt terugbetaald. Voor de vraag of X recht heeft op een immateriële schadevergoeding wordt het onderzoek later heropend. Na ontvangst van het bezwaarschrift en deze uitspraak zijn meer dan twee jaren verstreken. Met betrekking tot de proceskosten in bezwaar en beroep stelt X vergeefs dat de werkelijke kosten vergoed moeten worden. Aangezien de gemachtigde van X veel vrijwel identieke bezwaren heeft ingediend, is de reeds toegekende bezwaarkostenvergoeding van € 54,50 niet te laag. Vanwege de samenhang met twaalf andere beroepen, volstaat in deze een proceskostenvergoeding van € 113.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 12 augustus