De Hoge Raad oordeelt dat voor toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel ook van belang is dat gerechtvaardigde verwachtingen geëerbiedigd moeten worden. Schending kan zich dus niet alleen voordoen als wetgeving in materiële zin met terugwerkende kracht wordt ingevoerd.
X bv exporteert gebruikte auto’s naar Roemenië en Polen. In augustus 2012 vraagt X bv voor twee van dergelijke auto's een BPM-teruggaaf aan. Volgens X bv zijn de teruggaven te laag door de wetswijziging per 1 juli 2012, die tot stand is gekomen op 18 juni 2012 en op 28 juni 2012 bekend is gemaakt in de Staatscourant. De wijziging is het gevolg van HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, BNB 2012/147, V-N 2012/14.19. In geschil is of de nieuwe afschrijvingstabel kan worden toegepast. X bv stelt onder meer dat zij gebruik wil maken van de 'Overgangsregeling in verband met aanpassing bpm-tabel' (zie Besluit 11 juli 2012, nr. BLKB2012/639M, V-N 2012/40.16, punt 2.8). Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er een objectieve en redelijke rechtvaardiging om slechts voor de btw-heffing goed te keuren dat nog drie maanden de oude afschrijvingstabel inzake de rest-BPM kon worden toegepast en dat deze goedkeuring dus niet voor de BPM-heffing geldt. Btw-ondernemers moesten namelijk hun geautomatiseerde systemen aanpassen, zodat zij de juiste BPM-afschrijvingstabel op hun facturen konden vermelden. Voor de BPM gaat het ‘slechts’ om een aanspraak die de kentekenhouder – in dit geval een ondernemer – achteraf kan doen gelden op een teruggaaf. Aangezien de invoering van de nieuwe tabel niet met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, is er geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat voor toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel ook van belang is dat gerechtvaardigde verwachtingen geëerbiedigd moeten worden (zie HR 7 oktober 1992, nr. 26.974, V-N 1992/3370, 38, r.o. 4.4). Schending kan zich dus niet alleen voordoen als wetgeving in materiële zin met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Ondanks dat het oordeel van het Hof dus in zoverre van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, kan dit niet tot cassatie leiden. In haar beroepschrift voor het hof heeft X bv namelijk slechts gesteld dat zij onvoldoende tijd had om zich op de wijziging van de tabel voor te bereiden en dat zij daardoor schade heeft geleden. Deze stellingen zijn echter niet nader onderbouwd. Hierdoor kon het hof het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet honoreren. Het beroep van X bv is ook voor overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 8a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 10 december