X1 bv heeft een exploitatievergunning voor nachtclub B. De middellijk aandeelhouder en directeur van deze bv is de heer C. De prostituees van de nachtclub vormen de maatschap X2. Een nicht van C, mevrouw D, is oprichter van de Stichting X3. Deze vertegenwoordigt X2. D is bestuurder van zowel X2 als X3. In geschil is de btw-naheffingsaanslag ten name van de bv, de maatschap en de stichting over 2003 en 2004. Rechtbank Haarlem oordeelt dat zij ten onrechte zijn aangemerkt als één ondernemer. De inspecteur gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de stichting voor de btw-heffing is te vereenzelvigen met de maatschap.
Hof Amsterdam oordeelt dat de drie partijen elk een bijdrage leveren aan de gezamenlijke exploitatie van het prostitutiebedrijf en vanwege deze verwevenheid terecht zijn aangemerkt als één ondernemer. Uit de overeenkomst van beheer en bewaring, gesloten tussen de bv enerzijds en de maatschap en de stichting anderzijds, blijkt namelijk dat de maatschap ten doel heeft met behulp van de bv een relaxbedrijf te exploiteren en dat partijen daartoe de samenwerking zijn aangegaan. Het bedrijf treedt naar buiten – ook jegens de klanten - onder de naam B. Het feit dat de bv een vast bedrag in rekening brengt aan de stichting en de maatschap voor de door haar ter beschikking gestelde werknemers en faciliteiten, doet daar niet aan af. Het beroep van de inspecteur is gegrond.