X begeleidt als dirigent zangkoren in binnen- en buitenland en organiseert concerten. X geeft voor de maand juni 2015 in zijn BTW-aangifte een verschuldigd bedrag van € 2 aan over een omzet van € 9. Op dit bedrag brengt X € 2 aan voorbelasting in aftrek. In augustus 2015 maakt X bezwaar tegen deze aangifte. De inspecteur wijst het bezwaar af en verleent geen teruggaaf. In beroep is in geschil of het bezwaarschrift van X wegens het ontbreken van een voldoening op aangifte niet-ontvankelijk had moeten verklaard. Is het bezwaarschrift wél ontvankelijk dan is in geschil welk BTW-tarief van toepassing is op de door X ontvangen vergoedingen van deelnemers aan de projectkoren.
Volgens Rechtbank Noord-Nederland heeft X over het tijdvak juni 2015 geen belasting op aangifte voldaan. Er is geen sprake van een met een beschikking gelijk te stellen voldoening in de zin van art. 26, lid 2 AWR. Het bezwaar van X heeft dan ook geen voorwerp en had door de inspecteur niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Het beroep is daardoor gegrond. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt niet toegekomen. De rechtbank kent X een immateriële schadevergoeding toe van € 2250 vanwege overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding van € 1.249.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Besluit proceskosten bestuursrecht 1
Wet op de omzetbelasting 1968 14
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26 lid 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 30 september