X heeft beroep ingesteld tegen een groot aantal (navorderings)aanslagen die zijn opgelegd in het kader van het Rekeningenproject. De Hoge Raad (HR 28 maart 2014, nr. 12/04512, V-N 2014/16.10) is het eens met de staatssecretaris dat Hof ‘s-Gravenhage de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase onjuist heeft berekend. Vanaf het moment van binnenkomst van het hogerberoepschrift tot het moment van de uitspraak zijn ongeveer twee jaar en elf maanden verstreken. Nu de redelijke termijn in hoger beroep twee jaar is, is het hofoordeel dat sprake is van een termijnoverschrijding van een jaar en vier maanden niet juist. Verder heeft het hof ten onrechte niet de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen (HR 7 juni 2013, nr. 12/03118, BNB 2013/176). Het hof heeft evenmin op juiste wijze rekening gehouden met het feit dat de procedure betrekking heeft op meerdere zaken. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam ziet na verwijzing geen reden voor een verdere matiging van de verhogingen en boeten in verband met de overschrijding van de redelijke termijn dan de reeds verleende 20%. Het hof verwijst naar de uitgangspunten uit zijn uitspraak van 2 juli 2009, nr. 04/03329, V-N 2009/37.5. Met deze vermindering van de boeten is X voldoende gecompenseerd voor de termijnoverschrijding. De Raad voor de Rechtspraak heeft niet bij X het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat de eerder door het Hof 's-Gravenhage toegekende immateriële schadevergoeding door de Raad is aanvaard. De totale schadevergoeding bepaalt het hof op € 5000, waarvan € 3000 moet worden betaald door de inspecteur en € 2000 door de Staat.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6