X is een stichting. Zij verzoekt de gemeente Hilversum per brief van 5 juli 2004 om teruggaaf van 50% van de bouwleges (ruim € 380.000) die zij heeft betaald voor op 9 juni 1998 en 12 oktober 1999 verleende bouwvergunningen. Als de heffingsambtenaar dit verzoek afwijst, stelt X met toepassing van art. 7:1a Awb beroep in bij Rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ook Hof Amsterdam stelt X in het ongelijk. Daarbij wijst het hof het verzoek van X om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af. In cassatie is niet langer in geschil dat de gemeente het verzoek om teruggaaf van leges terecht heeft afgewezen. Nog wel in geschil is of X recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad oordeelt dat ook bij een ongegrond (hoger) beroep een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn mogelijk is. De beslissing van Hof Amsterdam om het verzoek van X om een schadevergoeding af te wijzen is niet juist, gelet op het (een dag later gewezen) arrest HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, BNB 2011/232. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage dat moet onderzoeken of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn is overschreden en of en tot welk bedrag X recht heeft op een schadevergoeding. De Hoge Raad merkt op dat de termijn aanvangt op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt, ook wanneer - zoals in dit geval - de beslissing op een aanvraag lang op zich heeft laten wachten..
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73