Hof Den Haag oordeelt anders dan de rechtbank dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbaar inkomen uit onderneming van X.

X drijft in 2016 een eenmanszaak die bemiddelt bij handel, huur of verhuur van onroerend goed. Hij doet voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV. In 2019 start een onderzoek van de FIOD naar Y waarbij X in beeld komt. De inspecteur vraagt bankafschriften op en legt navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw op. De werkelijke huurontvangsten en -betalingen worden geschat. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag gaat de inspecteur uit van een belastbare winst uit onderneming van € 500.000. In hoger beroep is opnieuw in geschil of de vergrijpboete en de navorderingsaanslagen terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. 

Hof Den Haag oordeelt anders dan de rechtbank dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbaar inkomen uit onderneming van X. In de eerste plaats onderbouwt de theoretische winstberekening van de inspecteur niet de door hem toegepaste correctie. Het standpunt van X dat de helft van het resultaat uit het innen en afdragen van de huren van € 530.536 toekomt aan Y wordt gevolgd. Deze verdeling is af te leiden uit de bewijsstukken en het feit dat de Belastingdienst de 50/50-verdeling in het verleden heeft geaccepteerd. Het hoger beroep is gegrond. De bij de vaststelling van de bij navorderingsaanslag in aanmerking te nemen winst uit onderneming wordt vastgesteld op € 288.342. De navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking worden dienovereenkomstig aangepast.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 25

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 13 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

26

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen