Volgens Hof Den Haag is er sprake van schending van de hoorplicht in de bezwaarfase. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur ter beoordeling van de juistheid van de verzuimboete.

X maakt bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015 en de haar opgelegde verzuimboete. Zij verzoekt daarbij om te worden gehoord als de inspecteur niet aan haar bezwaren tegemoet komt. Op 18 december 2017 wijst de inspecteur het bezwaar af zonder dat X is gehoord. Bij beschikking van 21 december 2017 beslist de inspecteur dat X geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (de dwangsombeschikking). X maakt hiertegen op 26 januari 2018 bezwaar. Dit bezwaar wordt door de inspecteur doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep van X tegen de aanslag gegrond maar handhaaft de verzuimboete. De rechtbank beslist niet over de dwangsombeschikking. Het hof splitst het hogerberoepschrift van X in twee zaken. Enerzijds de aanslag en boetebeschikking (BK-18/01027) en anderzijds de dwangsombeschikking (BK-19/00364).

Volgens Hof Den Haag kan schending van de hoorplicht niet met toepassing van art. 6:22 Awb worden gepasseerd. Tussen partijen bestaat wat betreft de aan X opgelegde verzuimboete verschil van mening over de van belang zijnde feiten en waardering daarvan. Bovendien heeft de inspecteur een discretionaire bevoegdheid om de boete te verminderen op grond van persoonlijke omstandigheden. Dit brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat X door het niet-horen niet is benadeeld. Het hof wijst de zaak daarom terug naar de inspecteur met toepassing van de judiciële lus ex art. 8:113 lid 2 Awb. Het hoger beroep is in die zin gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:113

Algemene wet bestuursrecht 6:22

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 29 augustus

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen