Aan X wordt op 28 november 2014 een definitieve IB-aanslag 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 3667. Daarbij wordt rekening gehouden met de ingehouden loonheffing en twee eerder opgelegde VA’s, een teruggaaf van € 7260 en een te betalen aanslag van € 4980. Op 17 juni 2017 wijst de inspecteur het verzoek van X om herziening van de tweede VA af. X is van mening dat de tweede VA tot een te hoog bedrag is opgelegd en dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de tweede VA niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De definitieve aanslag resulteert namelijk, na verrekening met de ingehouden LB en de eerste en tweede VA, in een te betalen bedrag van € 3667. Hieruit volgt dat de tweede VA niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Dat de aan de tweede VA ten grondslag liggende berekening misschien niet helemaal juist is, is niet van belang. Wel is het hof van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. De in art. 4:13 lid 2 Awb opgenomen termijn om een beschikking op aanvraag te nemen is geruime tijd overschreden. Dit leidt er echter niet toe dat deze VA moet vervallen. Ook kan X daaraan niet ontlenen dat het verzoek is toegewezen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 27 december