X is aandeelhouder van een holding. X heeft die aandelen van zijn vader geschonken gekregen, ter zake waarvan X € 361.907 schenkbelasting heeft voldaan. De verkrijgingsprijs van de vader (€ 4400) is naar X doorgeschoven. In geschil is of de schenkbelasting – na een juridische fusie met een andere holding – tot de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang van X behoort. Volgens Rechtbank Gelderland maakt de schenkbelasting geen onderdeel uit van de verkrijgingsprijs. X gaat in sprongcassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de schenkbelasting geen kostenpost is die in onmiddellijk verband staat met het verkrijgen van de aandelen. De verschuldigdheid van schenkbelasting vloeit namelijk voort uit vrijgevigheid en staat los van de wijze waarop die bevoordeling vorm krijgt, in dit geval door de overdracht van aandelen. Als bij de verkrijging een tegenprestatie ontbreekt of de tegenprestatie niet zakelijk is, dan wordt de verkrijgingsprijs op zakelijke wijze vastgesteld (art. 4.22 lid 1 Wet IB 2001). Daarmee strookt dus ook niet dat de schenkbelasting bij het bepalen van de verkrijgingsprijs wel in aanmerking zou worden genomen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.22
Wet inkomstenbelasting 2001 4.21
Wet inkomstenbelasting 2001 4.39
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17c