X1 en X2 krijgen in november 2015 een schenking van hun vader via zijn bv. In verband hiermee is zowel aan X1 als aan X2 een aanslag schenkbelasting opgelegd. In april 2016 overlijdt hun moeder. De ouders waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Volgens de inspecteur zijn de schenkingen vanwege de 180-dagentermijn van art. 12 lid 1 SW 1956 voor de helft fictieve erfrechtelijke verkrijgingen. In geschil is de verschuldigde erfbelasting. Volgens X1 en X2 zijn de schenkingen afkomstig uit het privévermogen van hun vader en is art. 12 lid 1 SW 1956 dus niet van toepassing (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2014, 200.137.319).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat gedurende het bestaan van de huwelijkse gemeenschap geen verdeling van het vermogen mogelijk is en dat de vader dus geen privévermogen had. Bij de schenkingen handelde hij dus namens de huwelijksgemeenschap, zodat de bevoordelingsbedoeling ook bij de moeder geacht wordt aanwezig te zijn. Het doet er niet toe dat zij mogelijk geen weet van de schenkingen had. De civiele rechtspraak waar X1 en X2 zich op beroepen, is niet van toepassing. Het arrest gaat namelijk over de legitieme portie en dan is de formele tenaamstelling van de gift wel van belang. De beroepen van X1 en X2 zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 10 maart