A verkoopt in 2002 haar woning voor € 216.000 aan belanghebbende, X, haar zoon. X blijft de koopsom schuldig en A scheldt een bedrag van € 34.025 kwijt. De schuld bedraagt hierdoor nog € 181.975. Verder wordt er een huurovereenkomst gesloten. De verschuldigde huur bedraagt € 650 per maand. A betaalt echter geen huur. De lening wordt vervolgens in de jaren 2002-2009 volledig kwijtgescholden. A overlijdt in 2010. X neemt de waarde van de woning niet op in de successieaangifte. De inspecteur is echter van mening dat erfbelasting is verschuldigd ter zake van de verkregen woning. Verder is hij van mening dat de schuld van € 71.400 in verband met de niet betaalde huur belast is op grond van art. 10 SW 1956. Hof Amsterdam oordeelt dat het bedrag van € 181.975, dat A aan X heeft geschonken, niet in aftrek komt op de fictieve erfrechtelijke verkrijging van de woning. Volgens het hof blijkt uit de wetsgeschiedenis namelijk dat schenkingen die in het verleden hebben plaatsgevonden niet in aanmerking worden genomen bij hetgeen is ‘opgeofferd' in de zin van art. 7 SW. Ook heeft de inspecteur de niet-betaalde huur terecht belast. Het hof overweegt hierbij dat A de overeengekomen huur nooit heeft betaald en derhalve de beschikking over het geld heeft gehouden. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat X voor de verkrijging van de woning niets heeft opgeofferd. De schuld van € 181.975 komt dan niet in mindering op de verkrijging. De Hoge Raad wijst hierbij op de wetsgeschiedenis van art. 7 SW 1956. Volgens de Hoge Raad is het feit dat A bij de levering van de woning een tegenprestatie ten laste van X heeft bedongen, in een geval waarbij de schuld volledig wordt kwijtgescholden, namelijk onvoldoende. Ook is de huurschuld volgens de Hoge Raad terecht belast. A heeft namelijk tot haar overlijden het genot gehad van een vruchtgebruik van deze som geld. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 oktober