Belanghebbende, de gemeente Aalten, zorgt voor de bouw van een aantal scholen. Na de voltooiing van de nieuwbouw draagt de gemeente de gebouwen over aan een stichting, die ze gaat verhuren aan twee schoolverenigingen. De overdrachtsprijs ligt beduidend lager dan de kostprijs van de scholen. In geschil is of de inspecteur de vooraftrek ter zake van de nieuwbouw terecht heeft gecorrigeerd. De Hoge Raad oordeelt in de eerste cassatieprocedure dat Hof Arnhem-Leeuwarden mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht (HR 25 april 2014, nr. 13/00959, V-N 2014/25.19). Indien het hof bij dit oordeel is uitgegaan van de rechtsopvatting dat het tussenschuiven van een stichting op zich misbruik van recht oplevert, berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, behoefde het oordeel dat sprake is van misbruik van recht nadere motivering. De zaak wordt op dit punt verwezen naar Hof 's-Hertogenbosch voor nader onderzoek. Dit hof oordeelt dat belanghebbende zich niet schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht (Hof 's-Hertogenbosch 19 juni 2015, nrs. 14/00527 en 14/00528, V-N 2015/41.1.2).
De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Hertogenbosch de verwijzingsopdracht niet goed heeft uitgevoerd en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam. Hof 's-Hertogenbosch kon bij zijn onderzoek na verwijzing niet volstaan met een onderzoek naar uitsluitend de toelaatbaarheid van het ‘tussenschuiven' van de stichting. Het hof moest volledig opnieuw onderzoeken of belanghebbende heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van de wet. Het hof had daarbij alle feitelijke en juridische omstandigheden van het geval in aanmerking moeten nemen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat Hof 's-Hertogenbosch een stelling van de inspecteur verkeerd heeft begrepen. Dit alles is reden voor de Hoge Raad om de zaak opnieuw te verwijzen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7