Belanghebbende, X, koopt met zijn echtgenote Y in 1995 een eigen woning die zij verbouwen in de periode 2007-2010. In het jaar 2002 of 2003 kopen zij een vakantiewoning in Frankrijk. Aan X en Y is een aantal hypothecaire leningen verstrekt en X sluit ook twee kapitaalverzekeringen af. In de aangifte IB 2008 geeft X een eigenwoningschuld aan van € 646.070 en trekt hij een post aan rente af van € 32.832. De inspecteur stelt de eigenwoningschuld naar beneden toe bij en dientengevolge ook het bedrag aan aftrekbare rente. En verder neemt de inspecteur de waarde van de kapitaalverzekeringen volledig in aanmerking in box III. In geschil is of de door X aangewende bedragen voor de verbouwingen in 2007 en 2008 van in totaal € 61.307 kwalificeren als eigenwoningschuld. X stelt dat deze bedragen afkomstig zijn uit in oktober 2001 en augustus 2002 verstrekte hypothecaire leningen, hetgeen de inspecteur bestrijdt omdat de leningen voor een bedrag van € 197.521 zijn aangewend voor de aankoop van de vakantiewoning in Frankrijk.
Hof Amsterdam oordeelt in navolging van de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat uit de twee hypothecaire leningen liquide middelen zijn overgebleven voor de verbouwingen in 2007 en 2008. De schuld is dus dienaangaande niet aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. X voldoet niet aan het oogmerkvereiste zodat de renteaftrek daarom terecht is beperkt tot € 28.583. Het hof oordeelt vervolgens dat de kapitaalverzekeringen van X niet kwalificeren als kapitaalverzekeringen eigen woning, maar als kapitaalverzekeringen waarop in box III niet de vrijstelling tot een bedrag van € 123.428 van toepassing is. Het hof verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.116