Erflaatster, mevrouw Y, overlijdt in 2016. Haar dochter, X (belanghebbende), is haar enig en algeheel erfgenaam. Y staat tot haar overlijden onder bewind. Volgens de aangifte erfbelasting is het zuivere saldo van de nalatenschap € 304.449 negatief. In geschil is de aanslag waarbij een belaste verkrijging van € 89.893 is vastgesteld. In bezwaar stelt X dat haar moeder nog € 414.490 aan andere schulden had, zodat de belaste verkrijging nihil is. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. De weigering van X om gegevens over de schulden te verstrekken omdat zij die al in 2003 en 2013 aan de inspecteur zou hebben verstrekt, komt voor haar rekening. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2019/36.1.3) oordeelt dat X ter onderbouwing van de gepretendeerde schulden niet kan volstaan met het enkel stellen van het bestaan van de schulden. X maakt niet aannemelijk dat haar moeder op het moment van haar overlijden meer schulden heeft dan bij de vaststelling van de aanslag door de inspecteur in aanmerking zijn genomen. De aanslag erfbelasting blijft dus in stand. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen: