De vader van mevrouw X (belanghebbende) overlijdt in 2012. X en haar moeder zijn ieder voor de helft de enige erfgenamen. De ouders hebben in 1995, 1996 en 2009 in totaal € 92.224 aan X geschonken. Zij zijn dit schuldig gebleven en moeten ieder jaar 7% (schenkingen van 1995 en 1996) en tenminste 6% (schenking 2009) rente aan X betalen, die jaarlijks bij achterafbetaling moet worden voldaan. Volgens de inspecteur is de rente echter nimmer betaald, zodat sprake is van een fictieve verkrijging. Voorts is de waarde van de woning in geschil, die in 2012 een WOZ-waarde heeft van € 415.000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X de gestelde rentebetalingen niet aannemelijk maakt. Zo is de rente in de aangifte erfbelasting als schuld opgevoerd en heeft X eerder in de procedure aangevoerd dat haar vader in plaats van de rente kosten voor zijn (eigen) woning zou hebben betaald. Zowel de helft van de schuldigerkenningen als de rente hierover (€ 53.450) heeft dus als fictieve verkrijging van X te gelden. Aangezien de inspecteur haar totale verkrijging te hoog heeft belast (€ 93.912 in plaats van € 72.837), is het beroep van X slechts in zoverre gegrond. X maakt ten aanzien van de woning namelijk niet aannemelijk dat die aan een kleinkind was verhuurd. De inspecteur heeft terecht de lagere WOZ-waarde van 2013 toegepast, zijnde € 403.000 (zie art. 21 lid 5 SW 1956).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 februari